Geen truc om verhoogde schenkingsvrijstelling eigen woning nog twee jaar toe te passen!
Er verschijnt op dit moment berichtgeving van RTLZ (en NetwerkNotarissen) over een truc om de (extra) verruimde schenkingsvrijstelling voor de eigen woning toch te kunnen toepassen ná 1 januari 2015. Volgens ons gaat het niet om een truc maar gewoon toepassing van de regeling voor een woning in aanbouw, en wordt deze regeling verkeerd voorgesteld.
Schenkingsvrijstelling De mogelijkheid om eenmalig maximaal € 100.000 te schenken voor een eigen woning eindigt per 1 januari 2015, vanaf die datum geldt weer de normale regeling: maximaal € 52.752 (met inflatiecorrectie) voor eenmalige schenkingen aan kinderen tussen 18 en 40 jaar ten behoeve van een eigen woning. De uitbreiding naar de aflossing van een restschuld (ook die ontstaan vóór 29-10-2012) blijft wel bestaan. Er moet vóór 1 maart 2015 een beroep worden gedaan op de verruimde vrijstelling door middel van een schenkingsaangifte. Voor eenmalige schenkingsmogelijkheden geldt namelijk, anders dan voor 'normale' schenkingen, een aangifteplicht.
De regeling voor een woning in aanbouw Voor de schenkingsvrijstelling wordt aangesloten bij het begrip 'eigen woning' zoals omschreven in artikel 3.111, leden 1 en 3 Wet IB 2001. Dit betekent dat dus ook de in lid 3 opgenomen fictiebepaling van toepassing is: de regeling voor een woning die nog niet als een eigen woning kan worden gebruikt. Artikel 3.111, lid 3 Wet IB 2001 bepaalt dat er ook sprake is van een eigen woning als de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de betreffende woning leeg staat of in aanbouw is én uitsluitend bestemd is om in het kalenderjaar of in een van de daaropvolgende drie jaar (ook deze verruiming is overigens in het Belastingplan 2015 (34 002) permanent gemaakt) als eigen woning te worden gebruikt door de belastingplichtige. De schenkingsvrijstelling hanteert een andere termijn en gaat volgens artikel 5, onderdeel a, 2e Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting uit van het jaar van de schenking en de twee daaropvolgende kalenderjaren.
Hoe wordt de regeling verkeerd voorgesteld? Volgens de berichtgeving geldt de extra verruimde schenkingsvrijstelling ook als de schenking in 2014 plaatsvindt maar nog geen woning is aangekocht, en zou de ontvanger van de schenking na 2014 nog twee jaar hebben om een zogenoemde 'kluswoning' aan te kopen. Zo werkt de regeling voor een woning in aanbouw echter niet en zo is de regeling volgens de Hoge Raad ook niet bedoeld. Uit het arrest nr. 13/00711, ECLI:NL:HR:2014:2873 en de conclusie van A-G Niessen nr.13/00711, ECLI:NL:PHR:2014:339 blijkt dat de regeling is bedoeld om de aankoop van een nieuwe woning niet te bemoeilijken én dat er dus sprake moet zijn van een 'bouwsel' dat op enig moment als eigen woning zal gaan dienen. De belastingplichtige (voor de vrijstelling: de ontvanger van de schenking) moet het onroerend goed binnen de wettelijke termijn als eigen woning, dus als hoofdverblijf, in gebruik nemen. Een 'kluswoning' kwalificeert dus volgens artikel 3.111, lid 3 Wet IB 2001 alleen als een eigen woning als deze uiterlijk drie jaar na het jaar van aankoop als een eigen woning gaat dienen. Het is dus niet vereist dat er bij de aankoop/schenking al sprake is van een eigen woning, maar wel dat er sprake is van een onroerend goed!
Aangezien de schenkingsvrijstelling letterlijk verwijst naar het begrip eigen woning van lid 3, moet ook voor de extra verruimde schenkingsvrijstelling al meteen een 'kluswoning' worden aangeschaft. Een aankoop in het begin van 2015 lijkt ons nog wel onder de schenkingsvrijstelling te kunnen worden gebracht, eventueel met een beroep op de hardheidsclausule. Voor het met terugwerkende kracht aanmerken van een 'kluswoning' als eigen woning zoals de berichtgeving voorstelt zal ons inziens een goedkeurend besluit nodig zijn; de wet biedt hiervoor niet de ruimte. Wél achten wij het verdedigbaar om ook de termijn van artikel 5, onderdeel a, 2e Uitv. reg. schenk- en erfbelasting naar drie jaar te trekken; er wordt immers uitgegaan van het begrip eigen woning in de zin van artikel 3.111, lid 3 Wet IB 2001.